
De governance van het optimisme brokkelt af
Zo zien wij de governance van het optimisme op alle vlakken omslaan naar het recht van de sterkste. En dat is een wankel evenwicht – omdat gunsten en posities vrij snel in hun tegendeel kunnen verkeren

Zo zien wij de governance van het optimisme op alle vlakken omslaan naar het recht van de sterkste. En dat is een wankel evenwicht – omdat gunsten en posities vrij snel in hun tegendeel kunnen verkeren

Om de verlokkingen en gevaren van fascisme, nationaalsocialisme en communisme in West-Europa tegen te gaan werd het uitgangspunt: we gaan zorgen voor voldoende welvaart. We smoren het potentiële kwaad in overvloed. Deze West-Europese context werkte voor decennia wereldwijd behoorlijk normerend.

De overheid is verworden tot een soort callcenter dat op bestelling problemen moet oplossen. Politiek als bedrijfsvoering, ‘fiksen’. Veel Nederlanders – en burgers elders in de westerse wereld – wanen zich tegenover de overheid consument; consumenten komen louter wat halen, maar als burger moet je ook wat bréngen. Daar moet je dan als overheid ook wel actief toe uitnodigen – en dat is niet door onder het mom van de ‘participatiemaatschappij’ veel verantwoordelijkheid af te wentelen op burgers.

Het blijft me verwonderen. De VS hebben drie bronnen van ‘hard power’: de economische en militaire kracht, en de positie van de dollar. Als tegenwicht zijn er ook drie bronnen van ‘soft power’: de posities in allianties (NAVO) en fora (VN), en (moreel) leiderschap. De laatste drie beperken, in positieve zin, de eerste drie – en worden dan nu ook in rap tempo vrij radicaal afgebroken.

Michel Foucault duidde al dat de overheid het idee van wat hij ‘de normaalburger’ projecteerde op hoe zij naar burgers kijkt. Het gaat de overheid eigenlijk vooral niet hoe mensen zijn – het gaat hen over hoe ze zouden moéten zijn. Dat maakt de fictie van de ‘normaalburger’ tot een dwingend ordeningsprincipe.

De samenleving heeft steeds minder een gemeenschappelijke basis, in de zin van gedeelde normen, waarden en principes. Dat draagt bij aan een enorme versplintering van de samenleving. Je zou kunnen zeggen dat we alles horen, én steeds dover zijn voor elkaar.

Het huwelijk tussen democratie en kapitalisme staat op springen. Incompetentie en afnemende transparantie in de politiek hebben tot veel ontgoocheling geleid. Dat deed de democratie geen goed. En een oneerlijke economie en een nog steeds (en fors) groeiende ongelijkheid hebben de geloofwaardigheid van het westerse kapitalisme aangetast. Een kille omgeving.

Met de huidige omvang en diepte van de milieuproblematiek kan het niet meer worden afgedaan als een individueel gedragsprobleem (wat geen individu ontslaat van de plicht milieubewust te leven).

Grensoverschrijdende kwetsuren horen al snel bij de ik-maatschappij. We vinden allemaal dat we bijzondere rechten hebben – dus kom mij niet te na. Een Frans filosoof zei eens dat wij Nederlanders niet zozeer tolerant zijn (want dat vinden wij onszelf), maar ongeïnteresseerd. Mocht dat zo zijn, en ik denk dát dat zo is, dan geldt het vooral niét zo gauw het onszélf betreft.

In ‘Elementaire deeltjes’ zijn stukken bijeengebracht, geschreven in 2011, maar voorbijgrijpend aan de actualiteit als zodanig. Het zijn open uitnodigingen tot overpeinzing en debat – en gegeven de ontelbare reacties, ‘live’ en ‘elektronisch’, is dat gelukt.