We leven in een transactiemaatschappij waarin het begrip ‘binding’ steeds minder van waarde is. In de periode van de verzuiling waren burgers geworteld in hun gemeenschap, in hun geloof, in hun zuil. Die worteling is grotendeels verdwenen in onze postmoderne, geïndividualiseerde samenleving. Overigens, en gelukkig, daarmee ook zaken als sociale controle, groepsdwang en gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef dat verder reikt dan de eigen navel.
Het ontstaan van de ‘flexmens’ is daarmee niet per se een onverdeeld genoegen.
Richard Sennett heeft daar behartenswaardige zaken over geschreven, recent nog in het intrigerende ‘Together; The Rituals, Pleasures and Politics of Cooperation’ (2012).
Sennett vindt dat de fragmenterende krachten van het ontketende kapitalisme ons afleren goed en langdurig met anderen samen te leven. Hij stelt, overtuigend, dat in een geglobaliseerde wereld geldende, niets ontziende concurrentie van allen tegen allen, mensen en samenlevingen kapot maakt.
Sennetts stelling is dat werkelijk samenleven met anderen vaardigheden vereist die je moet leren. Hij brengt zaken ter sprake als echt kunnen luisteren, het dragen van een ‘sociaal masker van wellevendheid’, de wil om tijd door te brengen met anderen en het vermogen je in hen te verplaatsen. Menselijke interactie is enkel nog transactie, werknemers zijn alleen nog contractanten. Ziedaar de wortels van sociale onvrede, ressentiment en hufterigheid; de flexmens kan niet delen, niets opbouwen. Hij is op drift, passief, louter bezorgd om eigen rol en positie. Hij lijdt aan corrosie van karakter, afbladdering van sociaal vermogen.
Sennett laat op indringende wijze zien dat zelfredzaamheid noch collectiviteit zich laten afdwingen. Samen iets tot stand brengen vereist gedeelde ervaring, tijd volharding, ritueel en vertrouwen. Sennett pleit vooral voor beleefdheid, civility. En plaatst dat tegenover ‘tribalisme’: intensieve samenwerking, maar alleen tussen volstrekt gelijkgestemden, in combinatie met agressie jegens andersdenkenden. En uiteraard tegenover losgeslagen individualisme, footloose and fancyfree.
Onder communicatieve vaardigheden verstaan we in het tijdperk van Wilders, Baudet, c.s. vooral het vermogen je eigen standpunten luid en duidelijk te presenteren en in een tweet van ten hoogste honderdveertig tekens de wereld in te sturen, #misprijzend. Dat werkt temeer in een samenleving die een steeds sterker tribaal karakter krijgt – een verzameling stammen van gelijksoortigen. De enige vorm van ontmoeting lijkt nu de clash tussen wij en zij.
Het is, volgens Sennett, het rauwe flexibele kapitalisme dat ons het sociale masker heeft afgerukt, en iedere vorm van bestendig, ritueel gedrag heeft vernietigd en samenwerking heeft doen ontaarden in competitie: ‘winner takes all’. In het hedendaagse flexibele kapitalisme, waarin velen geen loopbaan meer hebben maar een serie jobs, zijn consumentengoederen het laatste houvast – mensen zijn als het ware beroofd van alle vaste pijlers waarop ze carrière en zelfs hun levensverhaal kunnen stutten. Gevolg is statusangst, die alleen lijkt te kunnen worden bezworen door een door de reclame gevoed verlangen naar spullen. En een door de politiek gevoede neiging tot (louter intuïtieve) meningen en (veelal rabiate) standpunten.
Richard Sennett is een ziener – toen Facebook, Twitter en Pauw & Witteman nog niet bestonden, ontwaarde de Amerikaanse socioloog al de ‘tirannie van de intimiteit’; in 1977 betoogde hij dat je vroeger bij het betreden van het publieke domein een sociaal masker opzette. Fatsoen hield in dat je de ander beschermde tegen de last van jouw ego. Dat masker was niet louter een beperking, het gaf je ook de vrijheid en beweeglijkheid om goed het spel in het publieke theater te kunnen spelen. Nu zien we onpersoonlijkheid als een sociaal kwaad en is (pseudo-)warmte de nieuwe god. Zoals Sarah Blackwell eens schreef: ‘Cyberspace is vol met mensen die vol van zichzelf zijn’.
Ergens in Together zit een krachtig pleidooi tegen de reductie van de mens tot louter homo economicus, en voor maatschappelijk zelfvertrouwen dat ruimte laat aan informele structuren en contacten, plus een aanklacht tegen het offeren van publieke en sociale verworvenheden op het altaar van de economie.
Zo zong Tim Knol eens (DWDD-recordings, december 2012) op imposante wijze een prachtig lied van William Bell: ‘You don’t miss your water (til the well runs dry)’.
De soulversie van ‘als het kalf verdronken is dempt men de put’.
Daar moet je, als het om gemeenschapszin gaat, toch niet aan denken.