W.F. Hermans schreef ooit dat journalisten (door hem veelal aangeduid als ‘hoernalisten’) schrijven wat de massa denkt, en dat schrijvers schrijven wat de massa niet durft te denken. Een boeiend onderscheid.
Zeker als schrijvers zich gaan bemoeien met technologie.
Het begon met een paginagroot essay van de schrijver Jonathan Franzen in The Guardian waarin hij het hele internet neerzette als ons ‘media-saturated, technology-crazed, apocalypse-haunted historical moment’. Daarna, in september 2013 gevolgd door de romans The Circle van Dave Eggers, en Bleeding Edge van Thomas Pynchon. Zij tonen even kritische toekomstbeelden, het ene nog somberder dan het andere. Zij beschrijven werelden waarin bedrijven uit Silicon Valley vrijheid en democratie schaamteloos in de verkoop zetten ter meerdere glorie van internet, winst, controle en macht. Dat is normaal gesproken het domein van journalisten en non-fictieschrijvers (als Evgeny Morozov, en Nicholas Carr).
De vraag is wat de roman kan toevoegen in een (journalistieke) discussie die elke dag wel ergens wordt gevoerd.
In een roman gaat het over de ontwikkeling van de mens tegenover de wereld. Dat kan science fiction zijn, of dichterbij huis (en tijd) – een hypothetische wereld waarin technologische uitvindingen leiden tot de meest extreme gevolgen. En dan maar kijken wat het met de personages doet.
Wat voor wereld biedt internet? Een duistere hyperrealiteit waar mensen zich verschuilen achter anonimiteit en waar anarchie overheerst (zoals bij Pynchon)? Of een totaal transparante omgeving waarin niets ongezien blijft en een bedrijfsmonopolie de regels bepaalt (zoals bij Eggers)? En wat doet internet met ons? Maakt het ons dom of juist slim, paranoïde of zeker van onze zaak, navelstaarderig of heel betrokken? Het internet van Pynchon is een mysterieuze voedingsbodem voor corruptie en complottheorieën, terwijl dat van Eggers in het teken staat van opgelegde radicale transparantie (‘completion’) en de uitroeiing van onwaarachtigheid. Het is, hoe dan ook, niet best daar, op het internet. Waar ook Franzen al constateerde dat we ons door ‘the cool new media and technologies’ van Zuckerberg c.s. laten afleiden om maar niet te hoeven nadenken over zaken die er echt toe doen.
Bij Eggers loopt het met mensen die streven naar analoge authenticiteit boven online verbondenheid niet goed af. En ook bij Pynchon wordt geconstateerd dat ‘the colonisers are coming’. De uitwassen van de doorkijkmaatschappij worden breeduit geëtaleerd. Big Brother is niet (alleen) de overheid, maar (en vooral) je vrienden, je collega’s, je netwerk. Tot dat spanningsveld moet je je verhouden, en daarin moet je jezelf vormgeven. En velen gaan er in op als hersendode imbecielen. Mogelijk (bewust) extreem neergezet, maar daarom niet minder verontrustend.
De gevoelige plek die Franzen, en met hem Eggers en Pynchon, raakt, is niet het falen van de techniek, maar een intellectuele leegte die ermee tevoorschijn komt, de luiheid en het geveinsde engagement van de zelfbenoemde internetgoeroes. En hun volgers – makke schapen. ‘Call it freedom, it is based on control (…) Inescapable’.
Zoals in Bleeding Edge wordt gesteld: ‘Link by link, they’ll bring it all under control, safe and respectable. Licenses in all the saloons. Anybody still wants his freedom ‘ll have to saddle up and head somewhere else’.
Je wilt er eigenlijk niet aan denken.
Het kan maar gezegd zijn.